
OTL Spoor

concepts

2.1.1.1.1.1. Wisselverwarming-Kast

description

De wisselverwarmingskast bevat de bij wissels, kruisingen of ontspoorinrichtingen horende apparatuur waarmee de wisseltong, het beweegbare puntstuk van het wissel of de beweegbare punt van het kruisstuk kan worden verwarmd.

De wisselverwarmingskast bevat de bij wissels horende apparatuur waarmee de wisseltong, het beweegbare puntstuk of de beweegbare punt van het kruisstuk van het wissel kan worden verwarmd. Het doel van het verwarmen van wissels is zorgen dat deze niet geblokkeerd kunnen worden door sneeuw, hagel of ijs(brokken). Zo worden storingen door vastzittende wissels voorkomen. De wisselverwarmingskast komt ook voor bij kruisingen (1:12 en 1:15) en deze kan ook voorkomen bij ontspoorinrichting.

2.1.2.1.1. Spoortak-Functioneleview

description

Een spoortak functioneleview is in de context van baan voor het gebruik in de logistieke keten, waarbij vanuit van een node als punt wordt gekeken. Spoortakbelegging vindt op de spoortak functioneleview plaats, omdat er dat ook belegd kan worden op de nodelinks (beentjes).

De functionele spoortak (RailConnection) beschrijft het spoor vanuit een functionele benadering in een knopen en takken. Een knoop is: Een plek waar een trein van richting verandert; een tongbeweging bij een gewoon wissel en een kruisstuk bij een (half-)Engels wissel of kruising; Een plek waar een trein niet verder kan rijden; een spoorbeëindigingsconstructie. Deze knoopobjecten zijn de begrenzers van de functionele spoortak en dit betekent dat de functionele spoortak, in tegenstelling tot de fysieke spoortak inclusief wissel-/kruisingbenen is. Van de functionele spoortak hoeft geen geometrie aangeleverd te worden. In plaats daarvan worden de verwijzingen gevraagd naar de objecten waaruit de functionele spoortak is opgebouwd; de fysieke spoortak en/of de wissel-/kruisingbenen en/of de spoorbeëindigingsconstructie. Omdat de functionele spoortak wanneer deze wordt begrensd door een stootjuk een ander grenspunt heeft dan de fysieke spoortak (die doorloopt achter het stootjuk als het spoor hier ook doorloopt), is enkel een verwijzing naar de fysieke spoortak onvoldoende. In zo’n geval moeten de measures aangegeven worden van het begin (functionalBegin) en het eind (functionalEnd) van de functionele spoortak waarbij het begin een measure van 0,000 is en het eind een measure die de lengte van de spoortak, de locatie van het stootjuk, weergeeft.

2.1.2.1.2. Spoortak-Fysiekeview

description

De fysieke spoortak (Track) is het object dat het spoor beschrijft, dat niet een wissel of een kruising is. Bij de fysieke spoortak gaat het dus om het spoor exclusief wissel-/kruisingbenen. Binnen de interne opbouw van een wissel of kruising zitten geen spoortakken. Omdat de fysieke spoortak al het spoor is dat niet een wissel of kruising is, stopt deze bij een wissel of kruising en de nieuwe spoortak begint aan de andere zijde van deze objecten. Ook loopt de fysieke spoortak gewoon door achter een stootjuk, omdat dit fysiek spoor is. Bij ineengeschoven wissels (links in het plaatje) bevindt zich geen spoor tussen de wissels en daarom is hier ook geen fysieke spoortak. Voor de begrenzing tussen wissel/kruising en fysieke spoortak gelden de locaties waar de wissellengte LT begint of eindigt. Deze lengte is de totale lengte van een wissel of kruising (OVS00056-6.1-V006 en BID00021-1-V001). De spoortak zoals hier beschreven betreft enkel treinspoor. De categorie “trein” zoals gehanteerd binnen de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)(BGT Gegevenscatalogus 1.1.1, hoofdstuk 9.6) komt hiermee overeen. Overige sporen, zoals gebruikt voor tram of sneltram worden opgenomen als spoor ten behoeve van de BGT. Deze worden beschreven in de Geo-objecten catalogus BGT. De administratieve richting van een spoortak loopt vanuit het naamgevende knooppunt naar het andere knooppunt. Kijkend vanuit het naamgevende knooppunt, wordt bijv. bepaald of een sein of bord ‘mee’ of ‘tegen’ staat: ‘mee’: in de richting van de spoortak rijdend, kijk je naar de voorkant van het sein/bord; ‘tegen’: in de richting van de spoortak rijdend, kijk je naar de achterkant van het sein/bord. Objecten als borden en seinen hebben in één richting van een spoortak betekenis, objecten als bijv. WIDO[1]’s en lassen hebben in beide richtingen betekenis.” Geografische inwinning: De spoortak wordt ingewonnen als 3D-lijn die het midden tussen de beide spoorstaven beschrijft, de as van het spoor. De Z-coördinaat beschrijft de bovenkant van de spoorstaaf, en niet maaiveld! Op de locatie van een stootjuk moet op de fysieke spoortak een vertex geplaatst worden!

6. Tekst

6.1. ERTMS-Baseline

description

Een ERTMS Specificatie wordt aangeduid met twee nummers gescheiden door een punt (X.Y), bijvoorbeeld, 3.1. Het eerste nummer (X) is de baseline, het tweede nummer is de versie (Y). Het baselinenummer is van invloed op de interoperabiliteit tussen materieel en infrastructuur. Het versienummer heeft geen invloed op de interoperabiliteit, maar wel op beschikbare functionaliteiten.

7.1. ERTMS-Dangerpoint

description

Een ERTMS-Dangerpoint is een tijdens het ontwerp gedefinieerde locatie op het spoor, welke ligt op of na een EOA. Er zijn twee soorten dangerpoints. Een fysiek dangerpoint waar twee treinen elkaar kunnen raken of waar er voor een trein een gevaarlijke situatie kan ontstaan. Een ontworpen dangerpoint die door de ontwerper is bepaalt en niet perse een fysiek dangerpoint hoeft te zijn.

12. Section-Time-Out

description

Per MA-sectie (dus per TB-Route) kan een Section-Timer worden gedefinieerd, Het betreft een locatie op de baan welke de trein gepasseerd moet zijn binnen de gestelde tijdslimiet. De Section-Timer kan als onderdeel van een MA worden ontvangen als deel van een ERTMS-Level 1 bericht (via een Balisegroep) of als deel van een ERTMS-Level 2 bericht (via een RBC).

InteGRail

concepts

Racoon: University of Birmingham Rail Core Ontology and FuTRO

concepts

ERA Vocabulary

concepts

TNO SmartRail

concepts

1. Node

description

A node is a network connection point or a point where the network can be joined (source: RNE glossary). In railway terms this often refers to train stations. Relationships: • A node has an ID, name, Country code and coordinates • Type of nodes are Station, Terminal, Marshalling Yard, Depot and Warehouse

3. Resource

description

Objects that are used in railway, such as, for example, the moveable resources used during transport, i.e., the vehicles and loading units used to move good items to their destination. Or also railway infrastructure elements, such stations, sidings and marshalling yards . Or logistics infrastructure elements like depots, warehouses etc.

5.1. Vehicle Keeper

description

The person or entity that, being the owner of a vehicle or having the right to use it, exploits the vehicle as a means of transport and is registered as such; a Leasing Company or a Railway Undertaking can be a vehicle keeper. Even in the case of a rental the RU is the vehicle keeper. Relationships: • A vehicle keeper is responsible for handling the vehicle towards the IM and for its technical condition • A vehicle keeper is providing the vehicle to its customers to realise the business services

INSPIRE

concepts

1.1. Node

description

Represents a significant position in the network that always occurs at the beginning or the end of a link.

NOTE if a topological representation of the network is used the road node is either a topological connection between two or more links or the termination of a ink. If a geometric representation of the network is used road nodes are represented by points or alternatively another geometric shape. [EuroRoadS]

